Woningaanpassing home > Geld & recht > Wetteksten > Tekst Model Uitvoeringsbesluit.

Tekst Model Uitvoerings­besluit Wmo 2015.

U vindt hieronder de integrale tekst van het Model Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).




Inleiding.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van (voldoende ruimte voor datum), kenmerk (kenmerk invullen);

Gelet op artikelen 1.1.2, vijfde lid, 1.2.2, derde lid, 2.1.4, vierde lid, 2.6.5, tweede lid, 3a.1.1, vijfde lid, 3a.2.3, eerste en tweede lid, 3a.2.4, vierde lid, 3a.2.6, tweede lid, 3a.2.12, derde en vierde lid, 3a.3.2, zevende lid, en 7.8, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 6, vierde lid, en 77 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, 29, derde lid, van de Mededingingswet, 40, eerste lid, Wet werk en bijstand, 1, tweede lid, en 3a, vijfde lid, Kwaliteitswet zorginstellingen, 5, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, 1.51a, vijfde lid en 2.9a, vijfde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, 5a, vijfde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, 7b, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, 5b, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, 9a, vijfde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, 16 van het Wetboek van Strafrecht, 16, negende lid, van de Leerplichtwet 1969, 1.3.9, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, 5, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra, 1.21, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, 4b, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs, 3a, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 40a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, 13b, derde lid en 25a, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg, 15a, vijfde lid, van de Wet publieke gezondheid, 2, vijfde lid, Kaderwet militaire pensioenen, 11, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting, 11, eerste lid, Tabakswet, 15, eerste lid, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, 84 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, 5, eerste lid, Wet toelating zorginstellingen, 90, vijfde lid, Wet financiering sociale verzekeringen en 13, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van (datum invullen), nummer (nummer invullen));

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van (datum invullen), (nummer invullen);

Hebben goedgevonden en verstaan:




Hoofdstuk 1. Begrips­bepa­lingen.

Artikel 1.1

  • grondslag sparen en beleggen: grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
  • inkomen:
  • 1º. indien over het peiljaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1º, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
  • 2º. in de overige gevallen: het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2º, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
  • peiljaar: tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan de persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;
  • verklaring omtrent het gedrag: verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
  • vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 1.2;
  • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1.2

  • 1. Het vermogen van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend respectievelijk van zijn echtgenoot, is het verschil tussen zijn vermogengrondslag en de op grond van het vierde en vijfde lid voor hem toegepaste verminderingen met dien verstande dat het ten minste nihil bedraagt.
  • 2. De vermogensgrondslag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend respectievelijk van zijn echtgenoot, is zijn grondslag sparen en beleggen, over het peiljaar, of indien op die persoon artikel 5.2, tweede lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing zal zijn, het aan hem over het peiljaar toegerekende gedeelte van de toepasselijke gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in dat tweede lid.
  • 3. In afwijking van het tweede lid is de vermogensgrondslag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, bij toepassing jegens hem van artikel 3.4, derde lid, de te verwachten grondslag sparen en beleggen over het lopende kalenderjaar, of indien artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vermoedelijk op de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend van toepassing zal zijn, het te verwachten aan hem toe te rekenen deel van de toepasselijke te verwachten gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
  • 4. Op aanvraag wordt voor de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend respectievelijk voor zijn echtgenoot, een vermindering toegepast voor een bedrag ter grootte van door hem in het peiljaar of enig eerder kalenderjaar ontvangen eenmalige uitkeringen die krachtens artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn aangewezen.
  • 5. Het deel van het bedrag, bedoeld in het vierde lid, dat de vermogensgrondslag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend respectievelijk van de echtgenoot, overtreft, wordt voor zijn echtgenoot als vermindering toegepast.




Hoofdstuk 2.
Gelijk­stelling vreem­deling.

Artikel 2.1

  • 1. Voor de toepassing van de wet wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000:
    • a. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
    • b. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
  • 2. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, eindigt zodra:
    • a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of
    • b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.




Hoofdstuk 3.
Bijdrage in de kosten van een maatwerk­voor­ziening.

Artikel 3.1

  • 1. Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan de artikelen 2.1.4, eerste lid, onderdeel b, en 2.1.5, eerste lid, van de wet, mag de verschuldigde bijdrage in de kosten dan wel het totaal van de verschuldigde bijdragen in de kosten niet meer bedragen dan:
    • a. voor de ongehuwde persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt € 19,- per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.295,- het bedrag van € 19,- wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 23.295,-;
    • b. voor de ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt € 19,- per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 16.456,- het bedrag van € 19,- wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.456,-;
    • c. voor de gehuwde personen indien een van beide de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt of beiden die leeftijd nog niet hebben bereikt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 29.174,- het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 29.174,-;
    • d. voor de gehuwde personen die beiden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 22.957,- het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 22.957,-.
  • 2. De gemeenteraad kan de verschuldigde bijdrage, bedoeld in het eerste lid, voor alle in dat lid genoemde categorieën personen in gelijke mate verlagen:
    • a. door de in het eerste lid genoemde bedragen per vier weken of het percentage van 15 te verlagen, of
    • b. door de in het eerste lid genoemde bedragen betreffende het inkomen te verhogen.
  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid en artikel 3.10, eerste lid, wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier weken en een periode die, afhankelijk van resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt.
  • 4. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid en artikel 3.10, eerste lid, is niet verschuldigd:
    • a. indien de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is, of
    • b. indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid hiervan kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige, waarvan degene aan wie die maatwerkvoorziening is verstrekt de minderjarige of de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, is.
  • 5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in een opvang.

Artikel 3.2

De persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, betaalt de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, binnen dertig dagen nadat het besluit waarin die bijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden, tenzij het besluit een later tijdstip vermeldt.

Artikel 3.3

  • 1. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid en artikel 3.10, eerste lid, wordt vastgesteld uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, ervan in kennis is gesteld dat een maatwerkvoorziening is verstrekt. De ingangsdatum van de periode waarover de bijdrage wordt betaald kan niet worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 36 maanden voor de dag waarop het besluit waarin die bijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden.
  • 2. Indien het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, heeft verzuimd de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, vast te stellen binnen de in het eerste lid bedoelde periode, kan deze bijdrage op een later tijdstip alsnog worden vastgesteld, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarover die bijdrage wordt betaald niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin die bijdrage wordt vastgesteld, aan die persoon is verzonden.

Artikel 3.4

  • 1. Het bijdrageplichtig inkomen, is het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, onderscheidenlijk van de gehuwde personen tezamen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt en zijn echtgenoot.
  • 2. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.
  • 3. Op aanvraag van de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt vindt, in afwijking van het eerste lid, een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats op grond van het inkomen en het vermogen over het lopende kalenderjaar, indien redelijkerwijs te verwachten is dat:
    • a. het bijdrageplichtig inkomen in het lopende kalenderjaar ten minste € 2.500 lager zal zijn dan het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid, of
    • b. toepassing van het eerste lid er toe zou leiden dat die persoon na afdracht van de bijdrage in de kosten gemiddeld minder overhoudt dan een bedrag dat overeenkomst met het bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en bijstand vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag, gecorrigeerd met de zorgtoeslag en omgerekend naar een periode van vier weken.
  • 4. Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat kalenderjaar plaats. Indien daarbij blijkt dat niet is voldaan aan het derde lid, onderdeel a of b, vindt definitieve vaststelling overeenkomstig het eerste lid plaats.
  • 5. De aanvraag, bedoeld in het derde lid, wordt gedaan uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.5

Voor de toepassing van de artikelen 3.1, 3.4 en 3.10, eerste en tweede lid, wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, wordt vastgesteld.

Artikel 3.6

  • 1. Indien ten aanzien van de ongehuwde of gehuwde personen aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt het inkomen niet bekend is, wordt de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, vastgesteld op het bedrag per vier weken.
  • 2. Indien na de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, uit een alsnog bekend geworden inkomen of uit een wijziging van een inkomen, blijkt dat die bijdrage op een te hoog of te laag bedrag is vastgesteld, herziet het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, deze bijdrage met inachtneming van het beschikbaar gekomen inkomen dan wel van die wijziging.

Artikel 3.7

  • 1. De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, wordt herzien uiterlijk 24 maanden na het tijdstip waarop het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging. De ingangsdatum van de periode waarover de herziene bijdrage verschuldigd is kan niet worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 36 maanden voor de dag waarop het besluit waarin die bijdrage is herzien, aan die persoon is verzonden.
  • 2. De herziene bijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid.
  • 3. Indien het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, heeft verzuimd de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, te herzien binnen de in het eerste lid bedoelde periode, kan die bijdrage alsnog op een later tijdstip worden herzien, met dien verstande dat de ingangsdatum van de periode waarvoor de herziene bijdrage verschuldigd is niet kan worden gesteld op een datum die is gelegen meer dan 24 maanden voor de dag waarop het besluit waarin die bijdrage is herzien, aan die persoon is verzonden.
  • 4. Voor zover de bevoegdheid tot herziening van de bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.10, eerste lid, over een periode op grond van het eerste lid is vervallen, wordt de over die periode eerder vastgestelde bijdrage van rechtswege definitief.

Artikel 3.8

  • 1. Bij ministeriële regeling worden de bedragen per vier weken, genoemd in artikel 3.1, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en het bedrag, genoemd in artikel 3.4, derde lid, onderdeel a, jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.
  • 2. De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van €0,2.
  • 3. Bij de jaarlijkse toepassing van het eerste lid wordt de afronding, bedoeld in het tweede lid, buiten beschouwing gelaten.
  • 4. In afwijking van het eerste lid worden de overige bedragen, genoemd in artikel 3.1, jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de ontwikkelingen van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing.

Artikel 3.9

Het CAK of een andere instantie als bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een persoon met vorderingen van of op deze persoon krachtens deze wet of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Artikel 3.10

  • 1. Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 2.1.4, eerste lid, onderdeel b, van de wet, mag de hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in een opvang niet zodanig zijn dat de persoon die gebruik maakt van die maatwerkvoorziening na afdracht van de bijdrage in de kosten van zijn bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, minder overhoudt dan een bedrag dat overeenkomt met het bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en bijstand vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag, gecorrigeerd met de zorgtoeslag en omgerekend naar een periode van vier weken.
  • 2. De bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening, anders dan de bijdrage in de kosten voor verblijf in een opvang, is niet verschuldigd in de periode, bedoeld in artikel 3.1, derde lid, dat de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn echtgenoot gedurende meer dan een nacht in een opvang verblijft.
  • 3. Artikel 3.9 is niet van toepassing op de bijdrage in de kosten voor opvang voor personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Artikel 3.11

De gemeenteraad is bevoegd tot verrekening van vorderingen krachtens de wet van of op een persoon met vorderingen van of op deze persoon krachtens deze wet of de Wet werk en bijstand.



Hoofdstuk 4.
Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kinder­mis­handeling.

Verwezen wordt naar artikel 11.2 van de nieuwe Jeugdwet en de artikelen 12a tot en met 12q van de huidige Wmo. Op dit moment wordt het Besluit Jeugdwet ter uitvoering van de nieuwe Jeugdwet voorbereid en worden diverse organisaties geconsulteerd. Dat besluit zal ook worden voorgehangen. Onderdeel hiervan vormen de bepalingen inzake het AMHK. Deze bepalingen zullen op zeker moment in dit besluit worden opgenomen op grond van de nieuwe delegatiegrondslagen. Naar verwachting kunnen de bepalingen over het AMHK in dit besluit worden opgenomen: na aanvaarding van de Wmo 2015, na de voorhang van dit besluit en na de MR waarin het Besluit Jeugdwet wordt vastgesteld ter voorhang. Dan kan dit besluit, waarvoor materieel dan ook is voldaan aan adviesverplichting Cbp etc, naar de RvSt met de in Jeugdwet verband afgestemde AMHK-bepalingen.



Hoofdstuk 5.
Conti­nuïteit hulp­verlenings­relatie

Artikel 5.1

  • 1. Het college neemt in een overeenkomst met betrekking tot het leveren van maatwerkvoorzieningen op, dat de aanbieder in overleg treedt met de aanbieder of aanbieders die laatstelijk voor hem dan wel na hem in opdracht van het college die maatwerkvoorzieningen hebben verleend dan wel gaan verlenen, over de overname van de betrokken hulpverleners.
  • 2. Het college verleent een opdracht voor het leveren van maatwerkvoorzieningen ten minste drie maanden voor de ingangsdatum van die opdracht.




Hoofdstuk 6.
Wijziging van andere besluiten.

Artikel 6.1

In artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheidsen invaliditeitsvoorzieningen militairen wordt "Wet maatschappelijk ondersteuning" vervangen door: "Wet maatschappelijke ondersteuning 2015".

Artikel 6.2

Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 wordt als volgt gewijzigd:
  • A. Artikel 1, onderdeel k, komt te luiden:
    k. Wmo 2015: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;.
  • B. Artikel 2, onderdeel k, komt te luiden:
    k. artikel 1.1.2, vierde lid, onderdeel d, van de Wmo 2015;.
  • C. Artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 11, komt te luiden:
    11. de Wmo 2015;.
  • D. In het opschrift van artikel 4 wordt "Wmo" vervangen door: Wmo 2015.

Artikel 6.3

Het Besluit basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:
  • A. In artikel 46, onderdeel g, wordt artikel 21b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning vervangen door: artikel 3a.1.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
  • B. Bijlage 5 wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. "in artikel 21b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning" wordt vervangen door: in artikel 3a.1.1, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
    • 2. "in artikel 1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning" wordt vervangen door: in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.4

Artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit beperking verkoop en gebruik tabaksprodukten wordt als volgt gewijzigd:
  • b. inrichtingen waarin voorzieningen worden aangeboden op de terreinen van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.5

In artikel 21 van het Besluit bijzondere militaire pensioenen wordt "Wet maatschappelijk ondersteuning" vervangen door: "Wet maatschappelijke ondersteuning 2015".

Artikel 6.6

Het Besluit decentralisatieen integratie-uitkeringen wordt als volgt gewijzigd:
  • A. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. In het opschrift wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
    • 2. In de aanhef wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
  • B. In het opschrift van de bijlagen 27b, 27c en 27d wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" telkens vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.7

Artikel 13 van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid vervalt.

Artikel 6.8

In onderdeel 7 van de toelichting bij bijlage I, onder A, van het Besluit huurprijzen woonruimte wordt "artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 6º, van de Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.9

Het Besluit kwaliteit kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:
  • A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. Onderdeel a komt te luiden:
      a. AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 3a.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
    • 2. Onderdeel f komt te luiden:
      f. huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
    • 3. Onderdeel i vervalt onder verlettering van de onderdelen j en k tot i en j.
  • B. Artikel 2a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. In onderdeel b wordt "het steunpunt huiselijk geweld, het advies- en meldpunt kindermishandeling" vervangen door: het AMHK.
    • 2. In onderdeel d wordt "het steunpunt huiselijk geweld of het advies- en meldpunt kindermishandeling," vervangen door: het AMHK.
  • C. Artikel 8, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. In onderdeel b wordt "het steunpunt huiselijk geweld, het advies- en meldpunt kindermishandeling" vervangen door: het AMHK.
    • 2. In onderdeel d wordt "het steunpunt huiselijk geweld of het advies- en meldpunt kindermishandeling," vervangen door: het AMHK.
  • D. Artikel 17a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. In onderdeel b wordt "het steunpunt huiselijk geweld, het advies- en meldpunt kindermishandeling" vervangen door: het AMHK.
    • 2. In onderdeel d wordt "het steunpunt huiselijk geweld of het advies- en meldpunt kindermishandeling," vervangen door: het AMHK.

Artikel 6.10

Artikel 1, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit tijdelijke verruiming toepassingsbereik concentratietoezicht op ondernemingen die zorg verlenen komt als volgt te luiden:
c. het schoonhouden van de woonruimte, het schoonhouden van kleding en huishoudlinnen behorende tot het huishouden van de cliënt en het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van de cliënt, in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.11

Het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wordt als volgt gewijzigd:
  • A In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel f een onderdeel toegevoegd, luidende:
    g. AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 3a.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
  • B Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. In onderdeel b wordt "het steunpunt huiselijk geweld, het advies- en meldpunt kindermishandeling" vervangen door: het AMHK.
    • 2. In onderdeel d wordt "het steunpunt huiselijk geweld of het advies- en meldpunt kindermishandeling," vervangen door: het AMHK.C Artikel 3 vervalt.

Artikel 6.12

Artikel 4.10 van het Besluit Wfsv vervalt.

Artikel 6.13

Artikel 11 van het Besluit WWB 2007 vervalt.

Artikel 6.14

Het Bijdragebesluit zorg wordt als volgt gewijzigd:
  • A. Artikel 16d wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. Het vierde lid, komt te luiden: 4. Op het op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde bedrag wordt de bijdrage in de kosten die voor een maatwerkvoorziening verschuldigd is ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in mindering gebracht.
    • 2. Het zesde lid, onderdeel d, komt te luiden: d. door de verzekerde die in de periode, bedoeld in het derde lid, meer dan een nacht verblijft in opvang als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
  • B. In artikel 22 wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 6.15

In artikel 3, tweede lid, van de Reclasseringsregeling 1995 wordt "artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: "artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015".

Artikel 6.16

In artikel 1 van het Besluit van 11 december 1996, houdende uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen en wijziging van enige besluiten op grond van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Uitvoeringsbesluit vervallen de onderdelen e en f. De ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 wordt niet meer als zorg in de zin van de kwaliteitswet zorginstellingen aangemerkt.

Artikel 6.17

In artikel 13a, tweede lid, onderdeel a, eerste gedachtestreepje, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: "Wet maatschappelijke ondersteuning 2015".

Artikel 6.18

Het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
  • A. In artikel 1, eerste lid, wordt "11, eerste lid, aanhef en onderdelen f, o, 2º, en u" vervangen door: "11, eerste lid, aanhef en onderdelen f, g, onder 3º, o, onder 2º, en u".
  • B. Artikel 7, vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:
    diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2º en 3º, van de wet, die worden verleend aan anderen dan de daarin bedoelde personen.
  • C. Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
    Artikel 7a
    • 1. Als diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 3º, van de wet worden aangewezen de diensten die gefinancierd worden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, mits deze diensten:
      • a. worden verricht ter uitvoering van een overeenkomst die door de gemeente daartoe is gesloten;
      • b. worden verleend aan personen die op grond van de artikelen 1.2.1. en 2.2.3. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ondersteund worden, en
      • c. bestaan uit:
        • 1. het schoonhouden van de woonruimte;
        • 2. het schoonhouden van kleding en huishoudlinnen behorende tot het huishouden van de cliënt;
        • 3. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van de cliënt;
        • 4. ondersteunende activiteiten gericht op de bevordering van participatie en zelfredzaamheid.
    • 2. Het vereiste, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, geldt niet ten aanzien van diensten verricht aan de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
    • 3. Tot de diensten, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval niet:
      • a. het doen van aanpassingen aan, op of in de woonruimte;
      • b. het verrichten van onderhoud of herstelwerkzaamheden aan, op of in de woonruimte;
      • c. hovenierswerkzaamheden;
      • d. vervoersdiensten.
    • 4. Het eerste lid geldt niet voor bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen aan te wijzen diensten.
  • D. Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:
    • 1. Nummer 15 komt te luiden:
      • a. instellingen die werkzaam zijn op het terrein van op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden als bedoeld in PM;
      • b. instellingen die werkzaam zijn op het terrein van het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, voor zover werkzaam op het gebied van cluben buurthuiswerk.
    • 2. In de Algemene aantekening bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 komt de tweede volzin te luiden:
      Als diensten van sociale of culturele aard worden voorts niet aangemerkt diensten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 2º en 3º, van de wet, die worden verleend aan andere dan de personen, bedoeld in dat onderdeel, onder 2º en 3º.
    • 3. In de Algemene aantekening bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 wordt in de derde volzin het zinsdeel "op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten" vervangen door: waaruit blijkt dat zij recht hebben op de daar bedoelde diensten.

Artikel 6.19

Artikel 2.1, zevende lid, van het Uitvoeringsbesluit WTZi komt te luiden:
7. In afwijking van het zesde lid geldt artikel 18 van de wet niet voor kleinschalige woonvoorzieningen, zijnde instellingen of delen daarvan die:
  • a. bestaan uit zelfstandige woningen, dat wil zeggen woningen die naast één of meer privévertrekken een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen badkamer hebben,
  • b. een beperkte omvang hebben, dat wil zeggen dat zij huisvesting bieden aan ten hoogste zes personen, en
  • c. samen met andere in de directe omgeving gelegen zodanige voorzieningen aan niet meer dan voor zover het gaat om zwaar verblijf 24 personen en voor zover het gaat om licht verblijf 50 personen huisvesting bieden, met dien verstande dat het totaal van licht en zwaar verblijf tezamen ten hoogste 50 personen bedraagt.

Artikel 6.20

In artikel 9, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit wordt "Wet maatschappelijke ondersteuning" vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.



Hoofdstuk 7.
Over­gangs- en slot­bepa­lingen.

Artikel 7.1

De aanbieder is uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreden van dit artikel in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag voor de beroepskrachten bedoeld in artikel 7.8 van de wet.

Artikel 7.2

Na inwerkingtreding van de wet, berust het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 op artikel 1.1.2, vijfde lid, van de wet.

Artikel 7.3

Na inwerkingtreding van de wet berust het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling op de artikelen 3.2, derde lid, en 4.3.1, vierde lid, van de wet.

Artikel 7.4

Na inwerkingtreding van de wet, berust het Besluit chronische zieken en gehandicapten op artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet.



Hoofdstuk 8.
Inwerkingtreding en citeertitel.

Artikel 8.1

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 8.2

De artikelen van dit besluit worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.J. van Rijn

­

adres grootveld architekt en adviseur
Site design and copyright by Ir Grootveld / Blinksoft.