WET van 29 juni 2006, Stb. 2006, 351, houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning). Inwerkingtreding: 1 januari 2007.
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is nieuwe regels te stellen betreffende maatschappelijke
ondersteuning en daarbij de rol van de gemeente te versterken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1.
[MvT]
-1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
a. Onze Minister: Onze
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. mantelzorg: langdurige
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan
een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving,
waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de
gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
c. maatschappelijke
opvang: het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie
en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet
gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich
op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
d. vrouwenopvang: het
tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan
niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen
van relationele aard of geweld;
e. openbare geestelijke
gezondheidszorg: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het
gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en
begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het
functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij
kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van
afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de
openbare geestelijke gezondheidszorg;
f. verslavingsbeleid:
maatschappelijke zorg gericht op verslaafden, alle individuele geneeskundige
verslavingszorg daaronder niet begrepen, en preventie van
verslavingsproblemen, met inbegrip van activiteiten in het kader van de bestrijding
van overlast door verslaving;
g. maatschappelijke
ondersteuning:
1º. het bevorderen van
de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en
buurten;
2º. op preventie
gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van
ouders met problemen met opvoeden;
3º. het geven van
informatie, advies en cliëntondersteuning;
4º. het ondersteunen
van mantelzorgers, daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate
oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede
het ondersteunen van vrijwilligers;
5º. het bevorderen van
de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig
functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6º. het verlenen van
voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van
het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het
maatschappelijke verkeer;
7º. het bieden van
maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid
ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het
slachtoffer is gepleegd;
8º. het bevorderen van
openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het
bieden van psychosociale hulp bij rampen;
9º. het bevorderen van
verslavingsbeleid;
h.
huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van
activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een
persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;
i. steunfunctiewerk:
activiteiten die het uitvoeren of voorbereiden daarvan ondersteunen van
het door de gemeente te voeren beleid betreffende
maatschappelijke ondersteuning.
-2. Voor de toepassing van
deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt
gelijkgesteld met:
a. echtgenoot:
geregistreerde partner;
b. gehuwd: als partner
geregistreerd.
-3. Voor de toepassing van
deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:
a. als gehuwd of als
echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een
andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding
voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede
aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met
wie hij gehuwd is.
-4. Van een gezamenlijke
huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in
dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door
middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding
dan wel anderszins.
-5. Een gezamenlijke
huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun
hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd
zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk
zijn gesteld;
b. uit hun relatie een
kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de
één
door de ander;
c. zij zich wederzijds
verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend
samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een
registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding
die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding,
bedoeld in het vierde lid.
-6. Bij algemene maatregel
van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en
gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van
het vijfde lid, onderdeel d.
-7. Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen
wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander,
zoals bedoeld in het vierde lid.
Art. 2.
[MvT]
Er bestaat geen aanspraak
op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot
de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de
noodzaak tot ondersteuning een voorziening op grond van een andere
wettelijke bepaling bestaat.
§ 2. Gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders
Art. 3.
[MvT]
-1. De gemeenteraad stelt één of meer plannen
vast die richting geven aan de door de
gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen
beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.
-2. De gemeenteraad stelt
het plan telkens voor een periode van ten hoogste vier jaren vast.
Het plan kan tussentijds gewijzigd worden.
-3. Het plan bevat de
hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende
maatschappelijke ondersteuning.
-4. In het plan wordt in
ieder geval aangegeven:
a. wat de gemeentelijke
doelstellingen zijn op de verschillende in artikel 1, eerste lid, onderdeel
g,
genoemde onderdelen van maatschappelijke ondersteuning;
b. hoe het samenhangende
beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning zal worden
uitgevoerd en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen
worden ondernomen;
c. welke resultaten de
gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen;
d. welke maatregelen de
gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze
waarop de
maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd;
e. welke maatregelen de
gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om
voor degene aan wie maatschappelijke ondersteuning als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 2º,
5º en 6º, wordt verleend keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de activiteiten van
maatschappelijke ondersteuning;
f. op welke wijze de gemeenteraad en
het college van burgemeester en wethouders zich hebben vergewist van de
behoeften van kleine doelgroepen.
Art. 4.
[MvT]
-1.
Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 ,
eerste lid, onderdeel g, onder 4 º ,
5 º
en 6 º ,
ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie
treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied
van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de
woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per
vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis
daarvan sociale verbanden aan te gaan.
-2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt
het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken
en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de
capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in
maatregelen te voorzien.
Art. 5.
[MvT]
-1.
De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
deze wet bij verordening regels vast over de door het college van
burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de
voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke
voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura,
het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden
budget.
-2. De verordening, bedoeld in het eerste lid,
bevat ten minste de bepaling:
a. op welke wijze de toegang tot het
aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op
het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld;
b. op welke wijze de verkrijging van
individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de
aanvrager worden bepaald.
Art. 6.
[MvT]
Het college van
burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op
een individuele voorziening de keuze tussen het
ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee
vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende
bezwaren bestaan..
Art. 7.
[MvT]
-1.
Op de persoonsgebonden budgetten en de financiële tegemoetkomingen is titel 4.2 van de
Algemene wet bestuursrecht
niet van toepassing.
-2. Een persoonsgebonden budget en een
financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in
of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel
6 is van overeenkomstige toepassing.
Art. 8.
[MvT]
-1. Een vreemdeling kan
voor het verlenen van een individuele voorziening slechts in
aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van
artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet
2000.
-2. In afwijking van het
eerste lid kunnen in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
noemen gevallen, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet
2000, bij of krachtens die maatregel aan te geven categorieën
niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen geheel of
gedeeltelijk in aanmerking komen voor bij die maatregel aan te geven
individuele voorzieningen. Het in aanmerking komen voor een
individuele voorziening geeft een vreemdeling geen recht op rechtmatig verblijf.
-3. In de in het tweede
lid genoemde maatregel kan worden bepaald dat het college van
burgemeester en wethouders zorg draagt voor het verlenen van bij die
maatregel aangewezen voorzieningen.
Art. 9.
[MvT]
-1. Het college van burgemeester en
wethouders publiceert jaarlijks vóór 1 juli:
a. de uitkomsten van onderzoek naar de
tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de
uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg
met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke
ondersteuning tot stand is gekomen; en
b. bij ministeriële regeling aangewezen
gegevens over de prestaties van gemeenten
op het gebied van maatschappelijke ondersteuning betreffende het voorgaande
kalenderjaar.
-2. Het college van
burgemeester en wethouders verstrekt jaarlijks vóór 1 juli aan Onze Minister
of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid
omschreven gegevens.
-3. Onze Minister draagt er zorg voor dat
op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens vóór 1 januari
volgend op de in het tweede lid genoemde datum een rapportage wordt
opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden
vergeleken.
Art. 10.
[MvT]
-1. Het college van
burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke
ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden.
-2. Het college van
burgemeester en wethouders betrekt zaken die in het kader van het verlenen
van maatschappelijke ondersteuning aan een persoon in eigendom
worden overgedragen of in bruikleen worden gegeven, van derden,
tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.
Art.
11. [MvT]
-1.
Het college van burgemeester en wethouders betrekt de ingezetenen van de gemeente
en in de gemeente een belang
hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid
betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de
krachtens artikel 150 van de Gemeentewet
vastgestelde verordening.
-2. Het college van burgemeester en wethouders
stelt ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belang hebbende
natuurlijke en rechtspersonen vroegtijdig in de gelegenheid zelfstandig
voorstellen voor het beleid inzake maatschappelijke ondersteuning te doen.
-3. Het college van burgemeester en wethouders
verschaft informatie die nodig is ter uitvoering van het bepaalde in het
eerste en tweede lid.
-4. Onverminderd het eerste lid vergewist het
college van burgemeester en wethouders zich bij de voorbereiding van het
beleid tevens van de belangen en behoeften van ingezetenen die hun belangen
en behoeften niet goed kenbaar kunnen maken.
Art. 12.
[MvT]
-1. Alvorens een voordracht
tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, vraagt het college van
burgemeester en wethouders over het ontwerpplan advies aan de
gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant
van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.
-2. Het college van burgemeester en
wethouders voegt bij de voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad
tevens een motivering hoe het de belangen en behoeften van personen als
bedoeld in artikel 11, tweede lid, heeft gewogen.
§ 3. Provinciale staten en gedeputeerde staten
Art. 13.
[MvT]
Provinciale staten
onderscheidenlijk gedeputeerde staten dragen zorg voor het voeren van
beleid betreffende het steunfunctiewerk.
Art. 14.
[MvT]
-1. De gemeenteraad
onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en
Utrecht worden voor de
toepassing van artikel 13 gelijkgesteld met provinciale staten
onderscheidenlijk gedeputeerde staten.
-2. De in het eerste lid genoemde
gemeenten worden ten aanzien van het beleid inzake steunfunctiewerk voor
minderheden niet gelijk gesteld met een provincie.
Art. 15.
[MvT]
-1. De gemeenteraad kan
bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaar of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend,
voor zover die
ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een
persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële
tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd.
-2. De hoogte van de eigen
bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke
ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld
worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke
ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot.
-3. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de eigen bijdrage.
Art.
16.
Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister
aan te wijzen rechtspersoon.
Art.
17.
Indien naar het oordeel van Onze Minister
de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, zijn in dat
artikel omschreven taak niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister
bepalen dat de bevoegdheden die met die taak verband houden niet langer aan
die rechtspersoon toekomen. De betrokken bevoegdheden gaan in dat geval over
op Onze Minister.
Art.
18.
-1. Gemeenten,
samenwerkingsverbanden van gemeenten en de rechtspersoon, bedoeld in artikel
16, kunnen het sociaal-fiscaal nummer van een persoon die een eigen
bijdrage verschuldigd is, gebruiken voor zover dat noodzakelijk is ter
uitvoering van artikel 19, onderscheidenlijk artikel
16, waarbij eveneens van dat nummer gebruik kan worden gemaakt:
a. in het verkeer met de persoon op wie
het nummer betrekking heeft; en
b. in hun contacten met de personen en
instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het gebruik van het
sociaal-fiscaal nummer.
-2. Het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing ter zake van de uitvoering van deze wet op bij algemene maatregel
van bestuur aan te wijzen personen en instellingen.
§ 4A. Financiële tegemoetkomingen
Art.
19. [MvT]
-1. De hoogte van de financiële
tegemoetkomingen kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke
ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld
worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is
verleend en van zijn echtgenoot.
-2. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de financiële
tegemoetkomingen.
Art.
20.
[MvT]
-1. Onze Minister
kan aan
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van
beleid op het terrein van
openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang
en verslavingsbeleid.
-2. Onze Minister kan aan
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van
beleid op het terrein van
vrouwenopvang.
-3. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van:
a. het bedrag van de
uitkering dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b. de aanvraag van een
uitkering en de besluitvorming daarover;
c. de aan de verlening
van een uitkering verbonden verplichtingen;
d. de vaststelling van de
uitkering;
e. de intrekking of
wijziging van de beschikking tot verlening en vaststelling van de
uitkering;
f. de betaling, de
terugvordering van de uitkering alsmede het verlenen van voorschotten op de
uitkering.
-4. Een gemeente waaraan
een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt
verstrekt en die financiële middelen verstrekt aan instellingen, draagt er
zorg voor dat die instellingen overeenkomstig door Onze Minister bij
ministeriële regeling te stellen regels hun werkzaamheden registreren en de
geregistreerde gegevens verstrekken aan een door Onze Minister
daartoe aangewezen instelling.
-5. Een gemeente die een
uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid ontvangt, overlegt
over de besteding van die uitkering met de omringende gemeenten.
-6. De door gemeenten
ingevolge het eerste en tweede lid bekostigde voorzieningen op het
terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid zijn toegankelijk voor
iedereen die in Nederland woont.
Art.
21.
[MvT]
-1. Onze Minister
kan aan gemeenten een uitkering verstrekken ten behoeve van de
stimulering van de maatschappelijke ondersteuning.
-2. Artikel 20, derde lid,
is van toepassing.
Art.
22.
[MvT]
-1. Het college van
burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister
de gegevens die hij met betrekking tot deze wet nodig heeft.
-2. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde
gegevens.
Art.
23.
[MvT]
De rijksbelastingdienst verstrekt:
a. het college van burgemeester en
wethouders de persoonsgegevens die voor het college noodzakelijk zijn
voor de uitvoering van artikel 19; en
b. de rechtspersoon, bedoeld in artikel
16, de persoonsgegevens die voor die rechtspersoon noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van artikel 16.
Art.
24.
[MvT]
Onze Minister zendt
binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens
telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Art.
25.
[MvT]
Roerende zaken voor de
aanschaf waarvan krachtens deze wet een financiële
tegemoetkoming is verstrekt, die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget
of die krachtens deze wet in eigendom of bruikleen zijn verleend,
zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag,
zolang die roerende zaken voor de rechthebbende op die zaken nodig zijn. Elk
beding strijdig met dit artikel is nietig.
Art.
26.
-1. De motivering van een beschikking op
een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de
genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de
zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen
met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met
een psychosociaal probleem.
-2. Bij een beslissing op het bezwaar als
bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene
wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel
7:26 van de Algemene wet bestuursrecht
is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
§ 10. Wijziging van andere wetten
Art.
27.
[MvT]
De Kaderwet
volksgezondheidssubsidies wordt als volgt gewijzigd:
A. [MvT
+ bis]
In artikel 2 worden,
onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een
puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de maatschappelijke
zorg, voor zover van landelijke betekenis;
e. de sport, voor zover
van landelijke betekenis.
B. [MvT
+ bis]
Artikel 3 wordt
gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid
vervalt onderdeel i en wordt tevens de puntkomma aan het slot van
onderdeel h vervangen door een punt.
2. Een derde lid wordt
toegevoegd, luidende:
-3. Onze Minister kan de
uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een
ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen
van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere
bestuursorganen.
C. [MvT]
Artikel 11 komt te
luiden:
Art. 11.
Deze wet wordt aangehaald
als: Kaderwet
VWS-subsidies.
Art.
28.
[MvT]
Artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, onder 2º, onder b, van de Wet
medezeggenschap cliënten zorginstellingen komt te luiden:
b. door Onze Minister op
grond van de Kaderwet
VWS-subsidies of een gemeente op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning;.
Art.
29.
[MvT]
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt gewijzigd als volgt:
1. Artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, onder 1º, onder b, komt te luiden:
b. maatschappelijke ondersteuning
wordt geboden door derden als bedoeld in artikel 10 van de Wet
maatschappelijke ondersteuning;.
2. In artikel 1, eerste lid, onderdeel d,
tweede en derde lid, wordt "maatschappelijke zorg" telkens
vervangen door: maatschappelijke ondersteuning.
Art.
30.
[MvT]
Artikel 2, tweede lid,
onderdeel f, van de Wet
collectieve preventie volksgezondheid komt te
luiden:
f. het bieden van
psychosociale hulp bij rampen.
Art.
31.
[MvT]
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A. [MvT]
Artikel 255 wordt als
volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid,
onderdeel a, vervalt de zinsnede ", als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet voorzieningen
gehandicapten,".
2. Er wordt een lid
toegevoegd, luidende:
-3. Onder gehandicapte in
het eerste lid wordt verstaan een persoon die tengevolge van ziekte of
gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
B. [MvT]
Artikel 274 wordt als
volgt gewijzigd:
1. In het derde lid,
onderdeel b, vervalt de zinsnede "als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet voorzieningen
gehandicapten".
2. Er wordt een lid
toegevoegd, luidende:
-6. Onder gehandicapte in
het derde lid wordt verstaan een persoon die tengevolge van ziekte of
gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
Art.
32. [MvT]
-1. Indien op het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van
5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet
(Kamerstukken II 2003-2004, 29 392, nrs. 1-2) (verbetering
handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) nog niet tot wet is verheven
en in werking is getreden, wordt artikel 15a van de Woningwet
als volgt
gewijzigd:
a. In het eerste lid
vervalt de zinsnede in de zin van artikel 1, eerste lid,
van de Wet voorzieningen gehandicapten.
b. Er wordt een lid
toegevoegd, luidende:
-4. Onder gehandicapte in
het eerste lid wordt verstaan een persoon die tengevolge van ziekte of
gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt.
-2. In het geval, bedoeld
in het eerste lid, wordt in het in dat lid genoemde voorstel van
wet, nadat dat tot wet is verheven, in artikel I, onderdeel L, in artikel
16 van de Woningwet; de Wet voorzieningen
gehandicapten vervangen
door: de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Art.
33.
[MvT]
Indien op het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van
5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (Kamerstukken II 2003-2004, 29 392, nrs. 1-2) (verbetering
handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), na tot wet te zijn verheven, in
werking is getreden, wordt in artikel 16 van de Woningwet
"de Wet
voorzieningen gehandicapten" vervangen door: de Wet maatschappelijke
ondersteuning.
Art.
34.
[MvT]
In artikel 67, vierde
lid, van de Wet
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt
"2, onderdeel d, van de Welzijnswet
1994 (Stb. 1994, 447)" vervangen door: 1, eerste
lid, onderdeel g, onder 7º, van de Wet maatschappelijke
ondersteuning.
Art.
35.
[MvT]
Artikel 24, vierde lid,
van de Wet inburgering nieuwkomers komt te luiden:
-4. Voor zover deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs daarin niet voorziet, alsmede
indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wetten bepaalde,
worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld ten behoeve van een goede
invoering van deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals gewijzigd door deze wet.
Art.
36.
[MvT]
De Wet kinderopvang
wordt als volgt gewijzigd:
A.
Artikel 90 komt te luiden:
Art. 90.
-1. Het college van burgemeester en wethouders neemt in het register,
bedoeld in artikel 46, de kindercentra en gastouderbureaus op die op het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang
blijkens een door de betrokken gemeente
verstrekte verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994
gestelde eisen met betrekking tot de kwaliteit, zoals die
wet luidde vóór 1 januari 2005. Artikel 46 is van toepassing.
-2. Een houder van een kindercentrum of gastouderbureau als bedoeld in
het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college de gegevens,
bedoeld in artikel 45, tweede lid. Hoofdstuk 5 is van overeenkomstige
toepassing.
-3. Personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet
kinderopvang werkzaam zijn bij een kindercentrum of bij een
gastouderbureau dan wel gastouders die op dat tijdstip gastouderopvang
bieden door tussenkomst van een gastouderbureau, leggen aan de houder
binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring over als
bedoeld in artikel 50, tweede lid. Voor de toepassing van de eerste
volzin wordt met een verklaring als bedoeld in artikel 50, tweede lid,
gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de
Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het
gedrag.
B.
Artikel 97 komt te luiden:
Art. 97.
Ten aanzien van vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang
door het Rijk en gemeenten op grond van de Welzijnswet
1994 verleende subsidies
en uitkeringen aan kinderopvang, voor zover dat kinderopvang betreft
waarop deze wet van toepassing is, blijft het bepaalde bij of krachtens
de Welzijnswet 1994, zoals dat laatstelijk vóór 1 januari 2005 luidde,
van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling en
uitbetaling van die subsidies en uitkeringen.
Art.
37.
In bijlage C van de Beroepswet wordt na
onderdeel 24d een onderdeel ingevoegd, luidende als volgt:
24e. Wet maatschappelijke ondersteuning.
§ 11. Overgangs- en slotbepalingen
Art.
38.
[MvT]
-1. Na de inwerkingtreding
van artikel 20 van deze wet berust het Besluit brede doeluitkering
sociaal, integratie en veiligheid op het eerste en tweede lid van dat
artikel.
-2. Na de inwerkingtreding
van artikel 21 van deze wet berusten de Tijdelijke
stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld en de Tijdelijke
stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport op dat artikel.
Art.
39.
[MvT]
De Welzijnswet 1994 wordt
ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft:
a. op de financiële
verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van de Welzijnswet
1994 verleende subsidies en uitkeringen, aangevraagde en aan te
vragen subsidies en uitkeringen tot aan het tijdstip van
inwerkingtreding van de wet; ¹
b. in wettelijke
procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Welzijnswet
1994 zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen
of ingestelde beroepen, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie.
Art.
40.
[MvT]
-1. De Wet voorzieningen
gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat:
a. zij van toepassing
blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op
grond van de Wet voorzieningen gehandicapten verleende uitkeringen,
aangevraagde en aan te vragen uitkeringen tot aan het tijdstip van
inwerkingtreding van de wet; ¹
b. artikel 9 van de
Wet
voorzieningen gehandicapten van toepassing blijft op roerende zaken
voor de aanschaf waarvan met toepassing van of krachtens die wet een
financiële vergoeding is verleend, dan wel die met toepassing van of
krachtens die wet in eigendom of bruikleen zijn verleend;
c. andere rechten en
verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9
van de Wet voorzieningen gehandicapten als bedoeld onder
b, die gelden op het tijdstip van de
inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot een beschikking waarbij
op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een voorziening is
verleend, blijven gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch
ten hoogste één jaar na de inwerkingtreding van deze wet;
d. zij
van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening,
vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de
verordening, bedoeld in artikel 5 van deze wet, heeft
vastgesteld, doch uiterlijk tot één jaar na de inwerkingtreding van deze
wet.
-2. Indien op een aanvraag
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, met toepassing van de Wet
voorzieningen gehandicapten bij beschikking een voorziening is verleend,
blijven de andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit
artikel 9 van die wet als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel b, met betrekking
tot die beschikking gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch
ten hoogste één jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
-3. In wettelijke
procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wet
voorzieningen gehandicapten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in
te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in
verdere instantie, de regels van toepassing die golden vóór de intrekking
van die wet.
Art.
41.
[MvT]
-1. In afwijking van artikel
1, eerste lid, onderdeel h, wordt in dit artikel verstaan onder
huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het
overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het
huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische
aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of
zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te
leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een
persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, te
verlenen door een instelling.
-2. De aanspraken op zorg,
bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten, omvatten niet huishoudelijke verzorging ten behoeve
van het behoud van zelfstandig functioneren of deelname aan het
maatschappelijke verkeer.
-3. De rechten en verplichtingen die
gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking
tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
een indicatiebesluit is afgegeven vóór de inwerkingtreding van deze wet,
tenzij de verzekerde in het buitenland woont, blijven gelden gedurende de
looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste één jaar na de
inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat het college van
burgemeester en wethouders in de plaats treedt van de zorgverzekeraar van
betrokkene, bedoeld in artikel
1, eerste lid, onderdeel b, van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en
dat betrokkene de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, aan het
college van burgemeester en wethouders is verschuldigd.
-4. Op een aanvraag om
huishoudelijke verzorging wordt door het college van burgemeester
en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont, tot
drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel
5,
heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot één jaar na de inwerkingtreding van
deze wet, een beslissing genomen overeenkomstig de regels zoals die vóór
de inwerkingtreding van deze wet op deze verzorging van
toepassing waren, met dien verstande dat het college van burgemeester en
wethouders optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan als bedoeld in artikel
9a van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten.
-5. Indien op grond van
het vierde lid op een aanvraag een indicatiebesluit voor huishoudelijke
verzorging is afgegeven, is het derde lid van overeenkomstige
toepassing.
-6. In wettelijke
procedures en rechtsgedingen tegen besluiten betreffende huishoudelijke verzorging
die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde
beroepen, blijft, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, het
bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
van toepassing.
Art.
42.
[MvT]
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
Art.
43.
Deze wet wordt aangehaald
als: Wet maatschappelijke ondersteuning.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 29 juni 2006
BEATRIX
De Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C.I.J.M. Ross-van Dorp
Uitgegeven de eerste
augustus 2006
De Minister van Justitie a.i.,
S.M. Dekker